De rechtbank in Amsterdam heeft in juli het beroep inzake het Holocaust Namenmonument ongegrond verklaard. Het beroep was ingediend door de Plantage-Weesperbuurtvereniging (PWBV) samen met de Stichting de Groene Plantage en een aantal individuele buurtbewoners. Zij gaan nu in hoger beroep bij de Raad van State, niet alleen vanwege de uitkomst van de rechtszaak, maar met name ook vanwege de motivering.
De PWBV focust in het hoger beroep in het bijzonder op de afwezigheid van een behoorlijke belangenafweging. Het belang van DIT monument op DEZE plek is nooit geëxpliciteerd. Dat is vooral zorgelijk omdat het ontwerp niet voldoet aan de randvoorwaarden die de gemeente aan het begin van het traject zelf speciaal voor deze plek heeft vastgesteld om een goede inpassing in de omgeving te garanderen.
Van belang is dat er een rondschrijven is van het Auschwitz Comité aan de eigen achterban, vlak na vaststellen van de locatie, waarin zij stellen heus heel goed te weten wat de randvoorwaarden zijn, en dat zij zich daar heus wel aan zullen houden. Zij realiseerden zich het belang van de randvoorwaarden dus terdege, maar kwamen desalniettemin met een ontwerp dat in strijd was met deze voorwaarden. De PWBV voert in het hoger beroep gemotiveerd aan waarom de randvoorwaarden wel als toetsingskader gezien moeten worden. Ook is een belangrijk punt van het hoger beroep dat er sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel: de gemeente moet zich houden aan toezeggingen die uitdrukkelijk aan de buurtbewoners zijn gedaan, zoals die inzake inspraak en onderzoek naar draagvlak.